Cler. Luik, (A.)I.(L.) 1500-1521 (1500-1525) Den Bosch Jan van Balen, Jannes van Balen, Jan (Jan) Willekens van Balen wordt in 1497 voor het eerst genoemd in de Bossche archiefstukken. In dat jaar was Johannes Willekens Balen, clericus coniugatus van het bisdom Luik, getuige bij een handeling in de bouwloods van de St.Jan ten overstaan van notaris Victor vander Moelen (nr.268). Vermoedelijk was hij afkomstig van Balen, gelegen in de meierij van Herentals (bisdom Luik), en was hij net net als Jan Bax (nr.27) naar Den Bosch verhuisd om daar als klerk in dienst te treden bij zijn streekgenoot Victor vander Moelen. Zijn vader Jan Willekens lijkt althans niet in Den Bosch te hebben gewoond en zowel de carrière van Jan van Balen als die van zijn broer Peter - die eveneens klerk was in Den Bosch - vertonen grote overeenkomst met de carrières van Victor vander Moelen en Jan Bax. Vanaf ongeveer 1497 werkte Jan van Balen als klerk op de secretarie. De eerste vermelding dateert van 1497/98 toen hij drie copieën moest maken van een lijst met de valuatie van de verschillende muntstukken, waarvan de eerste werd gehangen aan de deuren van de St.Jan, de tweede op het Stadhuis en de derde aan de zuil van het O.L.V.-huisje op de Markt. Vermoedelijk was hij echter al in 1496 als klerk op de secretarie werkzaam, want in 1507 moest Dirck die Wolff (nr.420) opnieuw een concept van een schepenakte uit 1496 ingrosseren omdat Jan van Balen de grosse die hij er van gemaakt had niet meer kon vinden. De belanghebbenden moesten plechtig beloven dat ze ingeval de andere grosse alsnog gevonden zou worden één van beide exemplaren zouden cancelleren. 1) Daarnaast kreeg Jan ook veel schrijfopdrachten van andere instellingen. In 1498/99 verzocht de O.L.V.-broederschap bijvoorbeeld aan de stadssecretaris meester Arnt van Weilhuysen (nr.415) om namens haar een schriftelijk verzoek te richten aan de keizer, die op dat moment in Den Bosch verbleef. Vermoedelijk omdat het handschrift van de oude secretaris nauwelijks meer te lezen was dicteerde meester Arnt de tekst aan Jan van Balen die de minuut op papier zette en vervolgens tweemaal op perkament ingrosseerde. De secretaris ontving 4½ stuiver voor de moeite terwijl zijn klerk 5 stuiver kreeg als loon en voor het materiaal. Blijkbaar beviel diens werk de broederschap want tussen 1498/1499 en 1503/04 kreeg hij regelmatig nieuwe opdrachten. Hij vervaardigde met name vele tientallen volmachten die bestemd waren voor de vertegenwoordigers van de broederschap buiten Den Bosch. Hij schreef de volmachten uit op perkament voor 1 stuiver per stuk. Misschien fungeerde hij in deze periode als vaste klerk van de broederschap. In 1503/04 besteedde hij een deel van het schrijfwerk uit aan zijn verwant Wouter van Balen en aan zijn broer Peter van Balen (zie onder). Na 1504, toen de laatste werd aangesteld als klerk en rentmeester van de broederschap, komt Jan niet meer als schrijver in de rekeningen voor. 2)
Jan van Balen verwierf zijn notariële bevoegdheden omstreeks 1500. Aanvankelijk bezat hij alleen een keizerlijke benoeming, maar al in 1501 was hij tevens gezworen notaris van het Luikse hof. Tussen 1513 en 1515 verwierf hij ten slotte ook de pauselijke benoeming. Hij leerde het vak misschien bij meester Marcelis van Landonck (nr.235) voor wie hij akten uit 1499 en 1500 ingrosseerde, maar ook Victor vander Moelen en meester Arnt van Weilhusen komen in aanmerking. Op 22 augustus 1500 stelde hij zelf voor het eerst als notaris het testament op van de Bossche raadsheer Jan Schilder die drie dagen daarna overleed. Het testament zou Jan nog veel werk opleveren. Ten minste acht verschillende instellingen vroegen hem om een exemplaar, waarvoor hij steeds 11 à 14 stuivers in rekening bracht. Later was hij tevens rentmeester van het Schildersgasthuis dat naar aanleiding van hetzelfde testament werd gesticht. Het zou niet bij dit ene rentmeesterschap blijven. Van 1503/04 tot 1511/12 ontving hij als rentmeester van het Zinnelooshuis ieder jaar 14 stuivers voor het maken van de rekening en het voorlezen ervan in de St.Anthoniuskapel. In 1499 werd hij door drie meesteressen van het Groot Begijnhof gemachtigd tot het innen van de cijnzen en pachten van deze instelling en tussen 1504 en 1525 nam hij ook regelmatig cijnzen, pachten en andere inkomsten in ontvangst als gemachtigde van de kerkfabriek en van de pastoor en beneficianten van het Groot Begijnhof. In 1517 wordt hij verder vermeld als gemachtigde van de Zusters van Orthen. Op 19 februari 1506 was hij als notaris aanwezig toen Jacop vanden Eynde (nr.128) zijn testament maakte en een jaar later volgde hij hem op als rentmeester voor Den Bosch en omstreken van het St.Catharinaconvent in Heusden. Hij bleef rentmeester van dit klooster van 1507 tot minstens 1517. Gemiddeld zo'n tien maal per jaar zond hij de ingezamelde rogge naar Heusden om aan het einde van het jaar de rekening van al zijn ontvangsten en uitgaven op te maken. Voor zijn werk ontving hij jaarlijks hetzelfde bedrag van 12 Rijnsguldens (240 stuivers) dat Jacop vanden Eynde in 1485 voor zichzelf als salaris had vastgelegd. Daarnaast bleef Jan als secretarieklerk en openbaar notaris actief. In 1516/17 vergezelde hij bijvoorbeeld als klerk de hoofdmannen (conincstavelen) op hun ronde door de stad om de namen op te schrijven van degenen die wacht moesten lopen, en in hetzelfde jaar protesteerde hij als openbaar notaris tweemaal namens de stad bij het kapittel tegen het feit dat dit heimelijk (farizelijck) meer wijn in de kelder opsloeg dan volgens koninklijk decreet was toegestaan. 3)
Jan van Balen was sinds zeker 1499 poorter van Den Bosch en woonde al in 1497/98 achter het Wild Varken (aan de Zijle). Hij woonde er naast Bax en op enkele huizen afstand van Victor vander Moelen. Deze laatste gaf op 28 januari 1500 aan Johannes dictus Willekens de Balen, filius quondam Johannis dicti Willekens, een hofstad aan de Zijle in erfcijns die deze zelf twee maanden eerder ten behoeve van Vander Moelen had verworven. Zijn rijkdom groeide in deze periode gestaag. Bij de zettingen van 1502/03, 1505/06 en 1511/12 werd Jan van Balen aangeslagen voor respectievelijk 15, 18 en 30 stuivers, waarmee hij achtereenvolgens tot de 43, 40 en 26 procent rijkste belastingbetalers van Den Bosch behoorde. Hij bleef in hetzelfde huis aan de Zijle wonen tot aan zijn dood op 10 september 1525. Hij was getrouwd met Katherijn vander Voerdt die op 13 februari 1540 overleed. Zowel hijzelf als zijn vrouw werden begraven in de St.Jan waar hun grafsteen nog steeds ligt. Ze hadden twee zoons: heer Jan (nr.32) en Christoffel. Heer Jan werd eveneens notaris en kreeg op 16 februari 1529 de notariële protocollen van zijn vader toegewezen. Zijn broer Christoffel was omstreeks 1552 net als zijn vader rentmeester voor Den Bosch van het St.Catharinaconvent in Heusden. Hij woonde toen in de Ridderstraat en behoorde met een belastingbijdrage van 40 Carolusgulden tot de rijste 4 procent van de Bossche belastingbetalers. Sinds 1548 bezat hij tevens een huis achter het Wild Varken dat voorheen had toebehoord aan zijn oom Peter en dat later de "Van Balenspoort" werd genoemd. Christoffel was tweemaal gehuwd. Zijn eerste vrouw was Lysbeth of Lysken, dochter van Bouwen Janss de Cremer en van Jenneken van Loon. Ze stierf op 27 november 1547 en werd bij haar ouders in de St.Jan begraven. Christoffels tweede vrouw was Thomaesken Jacops Coelborner die op 20 juli 1558 overleed. Christoffel zelf stierf op 31 maart 1560 en zijn zoon Jan van Balen Christoffelsen op 11 november 1583. Ze werden allen in het graf van Christoffels ouders bijgezet. Behalve Jan hadden Christoffel en Thomaesken nog minstens twee andere zonen: Peter en meester Jacop. De laatste trouwde met Engel (Angela) Creeft, was tussen 1587 en 1622 vele malen schepen van Den Bosch en fungeerde daarnaast tot zijn dood in 1622 ook als meester van de Tafel van de H.Geest. Samen met twee andere raadsheren verzamelde hij in 1608 in opdracht van het stadsbestuur gegevens over de geschiedenis van Den Bosch ten behoeve van een geschiedwerk dat in 1610 te Brussel door Gramaye werd uitgegeven onder de titel Taxandria. 4)
Toen Jan in 1503/04 zijn schrijfwerkzaamheden voor de O.L.V.-broederschap uit handen gaf - waarschijnlijk in verband met zijn activiteiten als rentmeester van andere instellingen - schakelde hij eerst een Wouter van Balen in, die nog in datzelfde rekeningjaar voor diverse geschriften 14 stuivers ontving. Waarschijnlijk is hij dezelfde als de litterata persona, Wolterus de Balen, clericus coniugates, incola opidi de Buscoducis die op 27 februari 1505 getuige was bij een handeling ten overstaan van meester Peter van Os (nr.292) en ook als de Wouter, zoen wilneer Jans Jans Willekens van Balen die op 12 juli van dat jaar als poorter van Den Bosch werd ingeschreven. Over deze Wouter, die een broer of neef van de notaris zal zijn geweest, is verder niets bekend. Jans broer Peter van Balen werd al in 1499 samen met hem gemachtigd tot het innen van de cijnzen en pachten van het Groot Begijnhof. In 1504 werd hij aangenomen als klerk en rentmeester van de O.L.V.-broederschap, in welke functie hij aanbleef tot 1509. In 1504/05 was hij daarnaast ook als klerk werkzaam op de stadssecretarie. Waarschijnlijk had hij toen hij in 1509 zijn rentmeesterschap van de O.L.V.-broederschap overgaf aan Jan Bax het profijtelijke ambt van "ontvanger der beden" inmiddels weten te verwerven. In deze hoedaningheid wordt hij althans vermeld in de stadsrekeningen van 1515/16, 1527/28 en 1529/30. In deze jaren reisde hij samen met andere gedeputeerden van Stad en Meierij naar het hof in verband met de oorlogslasten en andere zaken. In 1533/34 bekroonde hij zijn carrière met een plaats in de Bossche schepenbank. 5)
Peter had in 1506 een huis gekocht achter het Wild Varken of aan de Zijle, aan de oostkant van de huidige Wolvenhoek. In 1515 voegde hij er nog eens twee huizen aan toe, zodat hij toen een heel blok huizen op de hoek met de huidige Lombardpassage bezat. In 1529 volgde nog een uitbreiding waardoor zijn erf in 1533 grensde aan dat van Symon Jans Bax (nr.28). Peter van Balen was getrouwd met Aleyt, dochter van Wouter van Acht, en overleed vóór 5 mei 1545. Hij had bij zijn vrouw acht kinderen. Eén daarvan was meester Frans, die vanaf 1530 aan de prestigieuze juridische universiteit te Orléans had studeerde en tussen 1538 en 1567 vele malen schepen was van Den Bosch. Hij was één van de schepenen die na de beeldenstorm van 1566 door het Spaanse garnizoen gevangen werden gezet en mishandeld omdat hun houding jegens de calvinisten te tolerant zou zijn geweest. Twee jongere zoons, Peter en Wouter, werden in 1544 samen aan de Leuvense universiteit ingeschreven onder de castrenses divites. Peters oudste zoon heette Jan. Op 27 november 1521 werd deze Johannes de Balen de Buscoducis aan de Leuvense universiteit ingeschreven. In januari 1524 vertrok hij naar Keulen waar hij zich aan de artes-faculteit liet inschrijven als Johannes Balen. Al op 10 maart van dat jaar slaagde hij er voor zijn licentiaatsexamen als Johannes Petri de Balen de Buscoducis, baccalaureus artium Lovaniensis. Volgens Kievits was Joannes Petri Balen immiddels sinds 16 augustus 1520 kanunnik van de St.Jan. Tussen 11 en 21 augustus 1528 reisde hij met zijn vader en twee andere gedeputeerden van Stad en Meierij van Den Bosch langs Antwerpen, Leuven, Brussel en Mechelen om daar bekend te maken dat er renten gekocht konden worden van Stad en Meierij. Van 1530 tot na 1541 wordt heer Jan vermeld als bezitter van het rectoraat van de kosterij van Lommel. Hij werd ridder van de orde van het Heilige Graf in Jeruzalem en verdronk op 3 oktober 1545 bij Cyprus. Zijn rouwdienst vond in de St.Jan plaats op 17 januari 1546. 6)
|
Noten | |
1. | Bijlage II 31.1, 31.2, 268.3, 268.4, 405.1; GAH, OA B8 (1497/98), B10 (1500/01), B14 (1504/05); GAH, RA 1265, fo.273v (19 juli 1496), 626r (9 aug.1497); Hij dient niet te worden verward met de meester Jan van Balen die tussen 1512 en 1530 als scherprechter in de stadsrekeningen voorkomt en die op 27 maart 1530 overleed, zie: GAH, OA B36 (1529/30), fo. 165v. |
2. | GAH, IVR 415 (1501/02), 417 (1509/10), 418 (1512/13), 419 (1520/21); GAH, RVA 791 (1504/05); OLVB 52, band 5, fo.138r (1497/98), fo.202r-v, fo.205v (1498/99), fo.262v (1499/1500), fo.326r, fo.331v (1500/01), band 6, fo.101r, fo.103r, fo.111v (1502/03), fo.174v, fo.176v, fo.178v, fo.182v, fo.190v (1503/04), vgl. band 7, fo.103r (1508/09), band 10, fo.50v (1519/20). |
3. | Bijlage II 31.1, 31.2, 31.5, 31.6, 31.9, 31.13, 134.9, 134.10, 235.2, 235.3, 420.10, zie ook 292.5 (hand); GAH, IVR 415 (1501/02), OLVB 52, band 5, fo.326r (1500/01), band 7, fo.48r (1507/08), band 10bis, fo.36v (1525/16); GAH, RVA 790 (1503/04) t/m 797 (1511/12); GAH, RVA 791 (1504/05); GAH, RA 1268, fo.104r (11 dec.1499); GAH, GB 409 (9 febr.1504); APB, St.Jan II, kwitanties d.d. 28 febr.1511 en 28 okt.1512; GAH, Clarissen 57 (1521/22), 58 (1523); RANB, Coll.PG 440 (regest suppl. 177) (10 okt.1517); Hoppenbrouwers, Inventaris ... Sint-Catharina te Heusden, xix, xli; RANB, SCH 345 (1507-1517); GAH, OA B26 (1516/17); Andere verwijzingen naar akten: Bijlage II 185.1, RANB, SET 2 nrs. XII (4 mrt.1520), XXV (11 febr.1523), XXXVI (id.), XLIIII (10 mrt.1522), XLVIII (2 mei 1519), LXVII (13 dec.1508), LXIX (9 sept.1519), XCII (19 febr.1509); GAH, RA 1291, fo.252v (23 mrt.1519); ABH, ZZ 357 (22 aug 1500); RANB, Coll.PG 454 (regest 282) (6 juni 1521). |
4. | Bijlage II 405.1; GAH, OA B8 (1497/98) t/m B22 (1512/13), B53 (1546/47), B59 (1552/53); GAH, RA 1268, fo.108r-v (20 dec.1499), fo.240r-v (28 jan.1500); Smits, De grafzerken, 92 nr.85, 214 nr.205; GAH, GG 3266 (17 apr.1534); Tabel 3.2, nr.59; Hoppenbrouwers, Inventaris ... Sint-Catharina te Heusden, xli; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 86, 90-91; Jacobs, Justitie, 98, 153, 275-278; Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel, Kroniek |
5. | GAH, RA 1268, fo.104r (11 dec.1499); OLVB 52, band 6, fo.182v, fo.190v (1503/04) t/m band 7, fo.194r (1509/10); Bijlage II 134.21, 292.4; GAH, Coll.Aanv. 8085 (poorterboek), fo.27v (12 juli 1505); GAH, OA B14 (1504/05); Van Zuijlen, Inventaris, 282-283, 306-307, 432, 460, 496, 499; Jacobs, Justitie, 271. |
6. | Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 72, 87-90; De Ridder e.a., Les livres, 1.2.2 183-184 nr.840; Van Zuijlen, Inventaris, 593 vv.; Jacobs, Justitie, 272-274; Schillings, Matricule, III 665 nr.75, IV 275 nrs.135 en 136; Keussen, Die Matrikel, II 863 nr.6; AAB II, hs. Kievits, p.18; Schutjes, Geschiedenis, IV 251; GAH, OA B34 (1527/28); Verreyt, "Leden", 14 (1907) 41; Juten, Consilium, 153; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 377, vgl. 395 (kosterij van Oerle). |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 60